
Jurisprudentie
AZ9645
Datum uitspraak2006-12-12
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606220/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606220/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ongewenstverklaring / geen belang bij beroep
In grief 1 klaagt appellant terecht dat de rechtbank het door hem ingestelde beroep ten onrechte ontvankelijk heeft geacht aangezien uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 juli 2006 in zaak no. 200510434/1, JV 2006/347) volgt dat, nu hij bij voormeld besluit van 14 september 2005 tevens ongewenst is verklaard en deze ongewenstverklaring ten tijde hier van belang voortduurde, hij bij dit beroep geen belang heeft. De grief slaagt.
Uitspraak
200606220/1.
Datum uitspraak: 12 december 2006
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/42071 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 19 juli 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister), voor zover thans van belang, een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en hem tevens ongewenst verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juli 2006, verzonden op 25 juli 2006, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, het door appellant tegen voormeld besluit tot afwijzing van de aanvraag ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 september 2006 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt appellant terecht dat de rechtbank het door hem ingestelde beroep ten onrechte ontvankelijk heeft geacht aangezien uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 juli 2006 in zaak no. 200510434/1, JV 2006/347) volgt dat, nu hij bij voormeld besluit van 14 september 2005 tevens ongewenst is verklaard en deze ongewenstverklaring ten tijde hier van belang voortduurde, hij bij dit beroep geen belang heeft. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, nu niet is gebleken dat de ongewenstverklaring thans niet voortduurt.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 19 juli 2006 in zaak no. AWB 05/42071;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk
Lid van de enkelvoudige kamer w.g. Zwinkels
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2006
309-527.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak

